Paracelsus (1493- 1541) was de eerste Europese arts die volgens het hermetische principe “Zo boven, Zo beneden” de werking van kruiden beschreef. Omdat zijn universitaire opleiding als arts hem in de praktijk weinig van nut bleek vond hij zijn leermeesters in de volkgeneeskunde, bij kruidenvrouwen, alchemisten en kloosterlingen. Het hermetische principe stoelt op de gedachte dat alles wat in de macrokosmos (het universum, de wereld om ons heen) aanwezig is in de microkosmos (de mens) gevonden kan worden.
In de signatuurleer wordt er van uit gegaan dat de plant in haar verschijningsvorm aangeeft welke werking ze heeft. Daarnaast wordt er belang aan gehecht dat er meer is dan de som der delen, d.w.z. dat elke plant een niet-stoffelijke meerwaarde heeft die correspondeert met planeet en teken invloeden. Een kruid werkt niet alleen op materieel maar ook op psychisch en energetisch niveau.
In de bouw van planten kan onderscheiden worden in drie delen:
De onderpool, wortels.
De middenpool, de stengels en bladeren,
De bovenpool, de bloemen.
Een dergelijke indeling kan worden gemaakt bij de mens:
De onderpool, spijsvertering en geslachtsorganen,
De middenpool, skelet, hart en longen,
De bovenpool, hersenen.
Daar de stofwisseling van de plant, met name de O2 en CO2 uitwisseling, omgekeerd is aan die van de mens worden de overeenkomsten als volgt gezien:
De wortels komen overeen met de hersenen, beiden inhoudelijk een wit/grijze massa van waaruit alles wordt gevoed,
De bladeren komen overeen met de longen, hier vind de gasuitwisseling plaats. De stengel is als het skelet voor de mens.
De bloemen als geslachtorgaan van de plant komen overeen met onze eigen geslachtsorganen. Daarnaast bevatten de bloemen honing. In de darmen worden suikers omgezet.
Hieruit kunnen we opmaken dat de wortels specifiek invloed hebben op hoofd en hersens, het kruid op hart en longen en de bloemen en zaden op de spijsvertering en de geslachtsorganen.
Ook de groei en bloeiwijze zegt iets over de manier waarop we een kruid kunnen inzetten.
Naar boven gerichte kruiden hebben vaak gele bloemen die zich richten naar de zon.
Hierin zien we de analogie van de extraverte mens. Deze kruiden stimuleren in het algemeen de vitaliteit, hart en lever. Voorbeelden zijn o.a. de Zonnebloem, Paardebloem en de Goudsbloem.
Naar beneden gerichte planten hebben vaak paars/blauwe klokvormige bloemen, analoog aan de introverte mens. Ze werken harmoniserend op gemoedstoestanden zoals depressies. Smeerwortel en Bernagie zijn hier voorbeelden van.
Horizontaal gerichte planten zijn analoog aan de uitwisseling, het contact. In deze groep vinden we de lipbloemigen die voornamelijk hun werking hebben op de bloed en luchtcirculatie zoals Tijm, Rozemarijn en Dovenetel.
De kleuren van de bloemen corresponderen met bepaalde organen of geven een werking aan. De hoofdkleuren zijn blauw, geel en rood. Bloemen met een mengkleur hebben vaak een ruimere en milde werking, daar de eigenschappen van de hoofdkleuren zijn samengevoegd.
Wit: Harmoniserend bij ontstekingen, verzachtend, kalmerend, bij vrouwenkwalen en het zenuwstelsel.
Lichtgeel: Reinigend en ontgiftend, met name op de spijsvertering.
Donkergeel: Opwekkend en stimulerend, met name op hart en lever.
Oranje: Reinigend, vitaliserend en bloedstelpend.
Roze: Milde werking op het bloed, zwakke vuurkracht.
Rood: Geeft energie, werkt op bloed, hart en bloedvaten.
Licht groen: Werkt op maag, darmen en suikerstofwisseling.
Donkergroen: Kalmerend en vitaliserend.
Blauw: Verkoelend bij koorts en ontstekingen, met name van de luchtwegen.
Paars: harmoniserend op psyche en zenuwstelsel.
Bruin: Brede werking, rustgevend en harmoniserend.
De vorm van de wortel staat analoog aan de werking die ze heeft op de psyche:
De penwortel helpt de mens aarden.
De kruipwortel bevordert het regeneratie en doorzettingsvermogen
De vorm van de stengel:
Rond: Vrouwelijk, verzachtend en harmoniserend.
Vierkant: Mannelijk, weerstand en stevigheid.
Hol: Wijst op de werking op slokdarm en bronchiën.
Beharing: Werking op de huid, slijmvliezen en haren.
Doornen: Weerstandverhogend, prikkelend.
De vorm en het uiterlijk van het blad verteld over de toepassingsmogelijkheden:
Een mooi voorbeeld is het blad van longkruid. Het heeft de vorm van een long en de tekening op het blad doet denken aan de longblaasjes. Daarnaast is het behaard wat de werking op de slijmvliezen aan geeft.
Bij kleine of diep ingesneden bladeren overheerst de vormkracht. Ze hebben een sterke samentrekkende kracht die een ontkrampende werking hebben op de mens, zoals Kamille en Valeriaan.
Bij grote bladeren overheerst de groeikracht en hebben weinig samentrekkende kracht, wat juist samentrekkend op de mens werkt zoals Vrouwenmantel.
Ook de vorm van de vrucht kan ons iets zeggen over het toepassingsgebied: denk maar aan de walnoot welke de vorm heeft van onze hersenen.
Vanuit de signatuur en de eigenschappen van een kruid werd er een analogie gezocht in de elementen, planeten en tekens. Deze gegevens zorgen voor aanvullende karakteristieken van een kruid dat aanwijzingen kan geven over het type mens waarbij het kruid past. Met name in de medische astrologie wordt hier gebruik van gemaakt.
Zoals Hippocrates heeft gezegd: Je kunt geen goede arts zijn zonder de astrologie te beoefenen.